Op 10 februari 2023 keurde de Vlaamse Regering de gewestelijke Hemelwaterverordening 2023 definitief goed. Over de verordening en de bijhorende regels valt heel wat te zeggen. Samen met zeven experten uit verschillende hoeken wierp GWW een licht op de sterktes, zwaktes en uitdagingen van de GSV Hemelwater. Wendy Francken (VLARIO), Joëlle Eggermont (VLAWEBO), Katrien Vanhove (Fluvius), Sylvia De Nolf (NAV), Geert Wellens (Aquafin), Philippe Segers (B-rain Connect) en Carlo Bollen (Sweco) schoven mee aan tafel.
De impact van weersextremen laat zich meer en meer voelen. Zo werden de voorbije jaren gekenmerkt door enerzijds meer extreme regenval met grootschalige overstromingen en anderzijds langdurigere droogteperiodes. De vorige Vlaamse regels rond opvang van hemelwater hielden onvoldoende rekening met deze evoluties. Bovendien is Vlaanderen sterk verhard, wat leidt tot een snelle afvoer van water.
De doelstelling van de meest recente GSV is dan ook om water maximaal ter plaatse te houden. Op deze manier kunnen droogteperiodes overbrugd worden en de impact van verharding op overstromingen teruggedrongen worden. De uitgangspositie is dan ook dat iedereen, zowel particulier als openbaar bestuur water opvangt, bijhoudt en zo de leefomgeving meer klimaatrobuust en -adaptief maakt. Strakkere regels zijn een noodzaak en gezien het veranderende klimaat is het realistisch dat deze binnen een tiental jaren opnieuw aangescherpt zullen worden.
Voor particulieren gelden de nieuwe regels al sinds 2 oktober 2023 en begin dit jaar, 7 januari, volgde ook het openbaar domein. Een mooi moment dus om een eerste analyse te maken.

Geert Wellens (Aquafin): “De nieuwe verordening biedt eindelijk een structureel antwoord op de uitdagingen die de klimaatverandering met zich meebrengt. Het is een belangrijk beleidsinstrument geworden voor klimaatadaptatie. Vooral op het private domein biedt de GSV duidelijke richtlijnen, met eenvoudige ontwerpregels die gemakkelijk toepasbaar zijn. Voor het openbaar domein ligt het complexer: daar zijn er meer functies en is de nood naar maatwerk ook hoger.”
Sylvia De Nolf (NAV): “We zijn als beroepsvereniging absoluut voorstander van het principe ‘houd zoveel mogelijk hemelwater ter plaatse’. De geest van de verordening is dus goed. Maar in de praktijk botsen we toch vaak op een te rigide toepassing van regels. Ik ben het niet helemaal met Geert eens, dat er op zich eenvoudige regels worden opgelegd. In de praktijk blijkt het soms heel moeilijk werkbaar. Wij, NAV, geloven dat doelregelgeving efficiënter werkt dan opgelegde ontwerpformules.”
Philippe Segers (B-rain Connect): “Ik heb inderdaad het gevoel dat men bij het opstellen van de verordening te veel vertrokken is vanuit een theoretisch model, zonder voldoende aansluiting met de dagelijkse praktijk. In de realiteit botsen we op technische beperkingen die niet erkend worden in de regelgeving. Een beter afgestemd achtergronddocument kan daar zeker bij helpen. Daar wordt aan gewerkt, maar we zijn er nog niet.”


Joëlle Eggermont (VLAWEBO): “Vanuit de aannemers merken wij vooral dat uitvoerbaarheid vaak een pijnpunt is. In het voortraject worden technische keuzes gemaakt zonder voldoende overleg met de uitvoerders. Daardoor ontstaan er tijdens de werken praktische problemen die perfect vermeden hadden kunnen worden. Meer interdisciplinair overleg vanaf het begin zou heel wat frustraties vermijden.”
Katrien Vanhove (Fluvius): “Een belangrijke uitdaging is de contextgevoeligheid van het systeem. Elk terrein is anders. We merken dat de regelgeving soms te uniform wordt toegepast, zonder voldoende aandacht voor lokale elementen zoals drainage, grondwaterstromingen of bestaande hemelwaterplannen. Het vraagt een bredere benadering waarin ook onderhoud en duurzaamheid worden meegenomen.”
Wendy Francken (VLARIO): “Er is regelgeving enerzijds, maar vergeet vooral ook opleiding niet. En de technische ondersteuning van zowel de vergunningverleners als de vergunningsaanvragers. Daar zien wij nog een enorm potentieel om een oplossing te bieden voor de problemen die hier nu geschetst worden.”
Carlo Bollen (Sweco): “Als studiebureau proberen we de complexiteit te vertalen voor onze opdrachtgevers. Dat lukt doorgaans goed, maar vooral in het openbaar domein ontbreekt het naar ons aanvoelen nog aan ervaring. Bovendien is het cruciaal dat vergunningverleners over voldoende kennis beschikken om uitzonderingen correct te beoordelen. Dus daar volg ik Wendy zeker in.”


Silvia De Nolf (NAV): “Er wordt duidelijk te weinig tijd vrijgemaakt voor kwalitatief vooroverleg. Dat komt vaak door capaciteitsproblemen bij vergunningverleners, die overbelast zijn. Nochtans kan zo’n overleg net de basis vormen voor efficiënte en gedragen oplossingen. Zeker bij grootschalige projecten is het een gemiste kans als dit niet plaatsvindt. Wij merken ook meer en meer een spanningsveld tussen vergunningsaanvragers en vergunningsverleners. En dat is volgens mij de belangrijkste uitdaging van de hemelwaterverordening: dat spanningsveld wegwerken.”
Carlo Bollen (Sweco): “Wij merken dat vooroverleg vaak tot verrassend goede en pragmatische oplossingen leidt, zeker wanneer vergunningverleners openstaan voor dialoog. Voor complexere projecten is het echt noodzakelijk om samen de ontwerpkeuzes te evalueren en te toetsen aan de realiteit van het terrein.”
Joëlle Eggermont (VLAWEBO): “Aannemers geven massaal aan dat zij behoefte hebben aan inspraak. Ze willen niet alleen op de werf bijsturen, maar van in het begin mee nadenken. Sommige ontwerpkeuzes hebben immers directe implicaties voor de technische haalbaarheid. Meer samenwerking zou de efficiëntie aanzienlijk verhogen.”

Philippe Segers (B-rain Connect): “Er is weinig marge. Neem bijvoorbeeld een nieuwe verkaveling: je moet bovengronds infiltreren, ook al laat de bodem dat amper toe. Neem daarom een stap terug en bekijk op welke manier je effectief water ter plaatse kan houden, hergebruiken en tenslotte infiltreren. Zonder impact op de openbare riolering of omgeving. Analyseer de bodemgesteldheid, integreer groen, zet water optimaal in … Alleen zo kom je uiteindelijk een robuust en duurzaam ontwerp.”
Geert Wellens (Aquafin): “De opgelegde regels, zoals bijvoorbeeld 330 m³ infiltratievolume per hectare, zijn goed bedoeld, maar in het openbaar domein is dat niet altijd evident. Daarom pleit ook ik voor een meer pragmatische benadering waarbij men kijkt naar het uiteindelijke effect in plaats van blind te sturen op parameters. Er zijn nog te vaak situaties waarbij de vergunningverlener te weinig rekening houdt met de lokale context.”
Katrien Vanhove (Fluvius): “De omgevingscontext moet altijd meegenomen worden. En vooral: creëer bewustzijn en sensibiliseer. Water mag zichtbaar zijn en is niet per definitie overlast. Als we erin slagen dat bewustzijn bij de burger te vergroten, kunnen we ook meer ruimte maken voor blauwe en groene infrastructuur in het straatbeeld.”
Wendy Francken (VLARIO): “Ik roep iedereen op om niet alleen naar de kosten, maar vooral naar de baten te kijken. Vermeden schade door wateroverlast, stijgende verzekeringspremies, toegenomen vastgoedwaarde … Die aspecten worden vaak vergeten in de financiële analyse. Toch zijn ze essentieel om beleidskeuzes te onderbouwen. En wat incentives betreft, heb ik maar één boodschap: voer de infiltratiebonus in. VLARIO kan geen enkel tegenargument vinden om dit niet te implementeren.”
Philippe Segers (B-rain Connect): “Wat die baten betreft, ben ik het helemaal eens. Total Cost of Ownership wordt zelden in rekening gebracht. Men kijkt enkel naar aanlegkosten, terwijl onderhoud en herstellingskosten ook zwaar doorwegen. Zeker in dichtbebouwde gebieden leidt dat tot aanzienlijke economische verliezen bij herstellingen. Dat moet dringend beter in kaart gebracht worden.”
Silvia De Nolf (NAV): “Ik denk dat er vooral een financiële stimulans nodig is inzake opleiding en vooroverleg. Van zowel vergunningsaanvragers als vergunningverleners. Soms worden dure installaties opgelegd, zoals pompen, terwijl een eenvoudiger ondergronds systeem even efficiënt kan zijn. Dat is echt jammer.”
Geert Wellens (Aquafin): “Ik vraag me altijd af waarom er een financiële drive moet zijn? Ik denk dat het hier vaak ook over een maatschappelijk verhaal gaat, waarbij iedereen beseft dat hij/zij een steentje bijdraagt om de impact van die klimaatverandering te beperken. En je moet inderdaad naar de baten kijken, maar soms word je als opdrachtgever of rioolbeheerder gedwongen om hoge kosten te maken. Waarvan je de extra baten dan in vraag kan stellen. Bijvoorbeeld in een stedelijke omgeving waar je in heel smalle straatjes alsnog naar dure ondergrondse voorzieningen moet gaan.”
Carlo Bollen (Sweco): “Het is erg om vast te stellen, maar een lange droogteperiode of een hevige regenperiode is altijd een zegen voor ons, want dan krijgen we de duurzame oplossingen beter verkocht. Maar de infiltratiebonus kan inderdaad een efficiënte en permanente stimulans zijn.”
Geert Wellens (Aquafin): “We hebben momenteel eigenlijk geen goed beeld van de impact van de maatregelen op het globale watersysteem. Dat is ook niet zo eenvoudig omdat daar ook veel andere invloeden zijn. We weten dus niet echt of we goed bezig zijn.”
Silvia De Nolf (NAV): “Monitoring op projectniveau is minstens even belangrijk. Alleen zo weten we of de technische oplossingen ook in de praktijk functioneren zoals voorzien. Daarvoor is vandaag geen structurele financiering. Ook hier is NAV mee bezig.”
Wendy Francken (VLARIO): “Zonder handhaving blijven regels dode letter. Zeker op het private domein kunnen we zonder al te veel extra kosten controles uitvoeren. Eén goed gehandhaafde regel is beter dan tien theoretische die nooit nagekeken worden.”
Philippe Segers (B-rain Connect): “Ik denk dat monitoring noodzakelijk is om effectief te evalueren. En al in een eerste fase, waar de bodemgesteldheid, de lokale toestand, de omliggende waterlopen … geanalyseerd worden. Een gedetailleerde voorstudie is gewoon cruciaal voor een succesvol resultaat.”
Tot slot vroeg GWW aan iedere expert om een slotconclusie, laatste boodschap of gouden tip mee te geven: